Slechte werkomstandigheden bij de tram Oldambt – Pekela

'Neemt u plaats', spreekt de voorzitter van de Staatscommissie. Voor hem neemt de 35 jarige Fikko Spieard uit Oude Pekela plaats, ex-machinist van de Stoomtram maatschappij  Oldambt-Pekela. 'Waarom zijt gij van de maatschappij vandaan gegaan? En hij vertelt. Zijn verklaring over de behandeling door de directie van de maatschappij is ronduit schokkend en zorgde voor veel ophef. Vooral het feit dat Spieard van de directeur Jan Ritsema geen vrij krijgt om zijn kind te laten dopen haalt veel landelijke kranten.

De parlementaire enquête  met als onderwerp de arbeidsomstandigheden in ons land, wordt 1891 gehouden. Het werk in de vele fabrieken is dikwijls ongezond en gevaarlijk en kinderarbeid komt nog in heel veel gevallen voor. Dat moet veranderen en zo worden mensen uit alle sectoren van de maatschappij ondervraagd. Fabrieksarbeiders, werklieden in weverijen, steenfabrieken, alle middelen van vervoer, de nijverheid en noem maar op.

Ook de werkomstandigheden, de veiligheid, de werktijden, vrije dagen en de betaling bij de Tramwegmaatschappij Oldambt – Pekela worden doorgelicht.

Opgeroepen worden drie ex-machinisten, Fikko Spieard, Harm Eleveld en Henderikus Polko. Het verslag van hun verhoord wordt destijds volledig in de Nieuwe Veendammer Courant afgedrukt.

 

''Verhoor van Fikko Spieard, oud 35 jaar, voormalig machinist bij de stoomtram Oldambt—Pekela, te Oude Pekela.


De voorzitter:

V. Gij hebt den dienst bij de maatschappij verlaten?
A. Ja, voor ongeveer 2 jaar; ik werk nu op de papierfabriek "Erica."

V. Waarom zijt gij van de maatschappij vandaan gegaan?
A. Ik had kapotte vlampijpen aan mijne machine gekregen, en de directeur beweerde dat het mijne schuld was, omdat er niet genoeg water in den ketel was geweest, iets wat niet zoo kon zijn, omdat dan een looden prop gesmolten moest zijn. De boekhouder bracht mij mijn ontslag thuis, en zeide tot mij: 'Wend je nu tot den directeur, als je een mooi praatje maakt, zal je wel weder aangenomen worden." Maar dat wilde ik niet doen, te meer omdat ik eene andere betrekking kon krijgen.

V. Hebt gij niet beproefd om bij een commissaris uw beklag te doen?
A. Ja wel, maar ik heb niet veel moeite gedaan om in dienst te blijven.

V. Gij steldet er dus niet veel prijs op om bij de maatschappij te blijven?
A. Neen. In 5 jaren tijd had ik nog nooit een vrijen dag gehad.

V. De onderlinge schikking tusschen de machinisten, om elkander om de 3 weken een vrijen Zondag te verschaffen, was derhalve toen nog niet tot stand gekomen?
A. Neen, ik ben vóór dien tijd weggegaan.

V. Is er in uw tijd nooit sprake van geweest om eene dergelijke regeling aan de directie te verzoeken?
A. Dikwerf genoeg, maar wij kregen altijd ten antwoord: 'als het je niet aanstaat, moet je maar opdonderen.'

V. Werd dit bij elke gelegenheid maar geantwoord?
A. Ja.

V. Ook in dien vorm?
A. Ja. Ik heb onder anderen eens vrij gevraagd, om een kind te laten doopen. "Kunt gij niet wachten totdat er een tweede kind bij is?' vroeg de directeur. Ik deed het en kreeg toen verlof om mijne beide kinderen te doen doopen.

Om één uur kwam ik van de machine thuis en om twee uur waren wij in de kerk. Nadat de kerk uit was, stond er eene machine bij het tramhuisje klaar, waarvan de machinist mijn werkpakje bij zich had. 'Je kunt direct wel gaan rijden,' zeide hij. 'Dat doe ik niet,' antwoordde ik.

Ik kon toch niet dadelijk, uit de kerk komende, gaan rijden, 's Avonds ging ik toen weêr in dienst. En omdat ik toen niet dadelijk na het uitgaan willen rijden, kreeg ik f 1 boete.

V. Nadat gij dus eenmaal aan het verzoek van den directeur gevolg hadt gegeven om uw kind niet te doen doopen en gewacht had tot een tweede kind er bij was, werd u in plaats van een vrijen dag nog f 1 boete gegeven?
A. Ja.

V. En hebt gij toen,  in verband met het vroeger gebeurde,  niet gezegd dat die boete hoogst onrechtvaardig was?
A. Jawel, maar dan wordt dadelijk gezegd : 'als het je niet aanstaat, kan je wel weggaan.'

V. En dan werd gewoonlijk een sterker woord gebezigd?
A. Ja.

V. Dat schijnt daar zoo de gewone wijze te zijn om met de menschen om te gaan?
A. Over het algemeen, ja.

V. Had gij het zeer moeilijk bij de maatschappij?
A. Zeker. Wij hebben verschillende diensten gehad, want zij veranderen nog al eens. Dagen achtereen heb ik gereden, dat ik mijn potje eten moest meenemen om onderweg op te eten.

V. Is dit dikwerf voorgekomen?
A. Maanden achtereen.

V. Hebt gij ook maanden achtereen 15, 16 uren in dienst moeten zijn?
A. Ja, behoudens een enkelen dag, dat het 12 uren was.

V. Zijt gij tegenwoordig minder gebonden?
A. Ja, ik werk niet langer dan 12 uren.

V. En hebt gij vrije dagen?
A. Ja, den Zondag. Alleen nu met de vorst kan de papierfabriek niet stilstaan.

V. De regeling is dus zóó, dat gij altijd een vrijen Zondag hebt, maar dien moet opofferen, wanneer het belang van de fabriek het dringend eischt?
A. Ja, en dan doen wij het met pleizier.

V. Het is nu beter voor u uit te houden, niet waar?
A. Ja.

V. Hebt gij nu veel minder inkomsten?
A. Ongeveer f 1.50 minder dan op de tram.

V. Doch van uw loon bij de tram gingen dan ook veel boeten af, niet waar?
A. Ja, er werd veel beboet, en dikwijls wist men het niet eens van te voren, 's Zaterdags-avonds moest men een staatje ondertekenen en dan kon men eerst zien hoeveel er voor boete werd ingehouden,.

V. Ik meen begrepen te hebben dat de boete, die eenmaal op dit lijstje stond, er niet gemakkelijk afging. Is dit juist?
A. Ja, de boete ging er nooit weer af.

V. Wordt in de fabriek ook beboet?
A. Neen, dat valt niet voor.

V. Daarvoor bestaat dan ook minder aanleiding, omdat gij uw dienst beter kunt verrichten, niet waar?
A. Zeker.

V. Gij hebt misschien nog iets met ons te bespreken?
A. Ik dank u.

 



Ook Harm Eleveld doet een boekje open

In 1891 vindt de grote parlementaire enquête plaats naar de werkomstandigheden in Nederland. In alle fabrieken en bedrijven worden mensen ondervraagd en ook de machinisten van de Stoomtramweg maatschappij Oldambt-Pekela.

Van 1884 tot 1939 onderhoudt de vennootschap een tramdienst tussen Stadskanaal en Finsterwolde. Er wordt zowel met personen als met goederen gereden. 

Ditmaal komt – in een ingekorte versie- aan het woord, de 35 jarige ex-machinist Harm Eleveld, die eerst uitvoerig over zijn werktijden vertelt en vervolgens vraagt de voorzitter;

V. En gij hebt geen regelmatig voorkomenden vrijen dag?
A. Dien hebben wij volgens de dienstregeling nooit. Maar onderling hebben wij het zóó geschikt, dat ieder van ons om de 3 weken een vrijen Zondag heeft. Dan moeten twee machinisten het werk van drie doen.

V. Om de drie weken hebt gij op die wijze altijd een vrijen dag?
A. Ja, met goedvinden van den directeur hebben wij die regeling onderling zoo gemaakt.

V. Zijn er ook buitengewone omstandigheden, waardoor die vrije Zondag kan vervallen?
A. Ja, en dat is ook de reden dat ik met 1 Januari mijn ontslag heb genomen. De directeur wilde eene verandering in de dienstregeling maken waardoor de dienst zóó druk werd, dat hij niet meer vol te houden was. De directeur eischte 16, 17 tot 18 uren dienst, zonder dat ik thuis kon komen. Ik heb toen een paar maal gevraagd om verlichting van dienst, doch kreeg ten antwoord dat, als ik het niet doen wilde, ik het maar moest laten staan.

Op Oudejaarsavond hebben wij ons toen bij den directeur vervoegd en gezegd: "wanneer de dienst niet veranderd wordt, laten wij den boel staan." "Als jelui dat wagen durft, doe het dan maar," antwoordde hij en sloeg de deur voor onzen neus dicht.

Den volgenden dag hebben wij toen alle drie het werk gestaakt.

V. Wat heeft de directie toen gedaan?
A. Ons van den een naar den ander gezonden. Wij zijn naar commissarissen gegaan en die hebben ons wederom naar den directeur gezonden.

V. Is de dienst toen geheel gestaakt?
A. Ja, maar er kwam bij, dat het rijden met de sneeuw en vorst toch al niet goed ging.

V. In de dienstregeling, zooals die door u werd medegedeeld, en waarin bij onderlinge schikking met goedvinden van den directeur om de 3 weken een vrije Zondag voorkwam, werd dus door den directeur eene wijziging gebracht, die den dienst nog zwaarder maakte?

A. Eén van ons moest toen 's nachts in de loods blijven, om reparatien aan de machines te doen. Degeen, die 's morgens dienst had, moest den geheelen dag doorrijden, en door het drukke goederenverkeer kwam de trein, die 's avonds te 7 uur binnen moest komen, dikwijls ten 8 a 8 ½ , uur.


De heer Jansen: Tot hoe lang was de ander in dienst?

A. Degeen, die den tweeden dienst had, reed soms tot 11 a 12 uur achtereen, en dat was in de strenge koude niet vol te houden.

De voorzitter: Die nachtdienst bestond vroeger niet, niet waar?

A. Neen, vroeger deed de nachtstoker de reparatie aan de machine met behulp van de bankwerkers. Doch toen zyn we over de slechte machines gaan reclameeren.

V. Hadt gij den nachtstoker altijd gehad?
A. Ja.

(……)

V. Het is natuurlijk op die lijn, waar gij zeer vaak door dorpen rijdt, zeer moeilijk voor u om zonder jongen te werken, niet waar?
A. Ja, men heeft iemand, die moet uitzien, noodig, bovendien is de machine zóó klein, dat men niet overal bij kan komen. Daarom zijn er jongens aangesteld.

V. Kunnen de jongens dien langen dienst uithouden?
A. Och, wat ik doe, doen zij na. De één is beter dan de ander.

V. Maar het is voor de kinderen (12-14 jaar), die in hunne eerste ontwikkeling zijn, toch uiterst bezwaarlijk om zoo'n geheelen dag mede te rijden, niet waar?
A. In den eersten tijd wel, maar hun lichaam went er aan.

 

V. Wordt het lichaam niet geknakt?
A. Natuurlijk.

 

V. Het is toch zeker iets ongehoords, dat een jongen van dien leeftijd zoo langen werktijd heeft. Is daarop nooit de aandacht der directie gevestigd?
A. Neen, ten minste mij is dat niet bekend.

 

V. Gij hadt bij het meerdere rijden geen geldelijk belang?
A. Neen, dat geeft niets.

 

V. Vele machinisten, vooral op groote lijnen, hebben eene aanzienlijke vermeerdering van inkomsten door de premiën, en wenschen dus lang te rijden. Doch daarvan kan voor u geen sprake zijn?
A. Neen.

 

V. Zijn de machines nog al goed? Van waar komen zij?
A. Van Duitschland.

 

V. Leveren zij eenig bezwaar op in het gebruik?
A. Neen, voor mij niet. Met de mijne kon ik steeds goed terecht.

 

V. Waren de machinisten nog al beschut tegen wind en weer?
A. Ja, vóór en achter zijn de machines dicht. Hierover valt niet te klagen. Wel over den langen dienst .

 

V. Is die lange dienst niet te moeilijker in de streek waar uwe lijn langs loopt, waar men voortdurend door dorpen heenrijdt, zoodat men zeer moet opletten?

A. Ja, en vooral met het zware goederenvervoer met treinen, die men haast niet kan overbrengen.


V. Met lossen en laden hebben de machinisten niets te doen?

A. Zeker, altijd; de machinist is verplicht den conducteur te helpen, zoodra deze zijne hulp inroept.


V. Gebeurt het veel?
A. Bij goederentreinen moet men letterlijk om het andere huis afstappen.


V. Hebt gij al eene andere betrekking?

A. Nog niet, en ik heb mijn ontslag nog niet, ofschoon ik dat twee keeren gevraagd heb. Wel heb ik een certificaat van goed gedrag gekregen. Ik ben 5 jaren in dienst bij de maatschappij geweest en op mijn gedrag was, voor zoover ik weet, niets aan te merken en nu krijg ik het volgende bespottelijk getuigschrift: "Ondergeteekende verklaart dat H. Eleveld gedurende eenige jaren bij de maatschappij Oldambt Pekela is werkzaam geweest als machinist, en dat zijne werkzaamheden als zoodanig over het algemeen tot tevredenheid aanleiding hebben gegeven."

V. Hebt gij zelden boeten of straffen gehad?
A. Veel te veel naar mijn zin, natuurlijk. De boeten worden willekeurig toegepast; bij de minste overtreding wordt een rijksdaalder of een gulden boete opgelegd. Het is wel gebeurd dat ik in een half jaar of in ¾  jaar geen boeten had, maar ook dat er geen maand omging of ik had er weder eene.

 

V. En herhaaldelijk van een rijksdaalder?
A. Of van een gulden. Er zijn vele wissels, en daaraan zitten tongen. Als een kwajongen een tong omlegt, en men rijdt 's avonds zonder het te zien zulk een tong stuk, dan heeft men een gulden boete.

 

V. En daarmêe werd natuurlijk uw huishouden gestraft, want gij zijt zeker getrouwd?
A. Ja.

 

V. En wanneer gij meendet de boete niet verdiend te hebben, dan kond et gij toch den directeur er over spreken?
A. Ja, maar dan zeide hij: "dan moet je maar toezien," en de opgelegde boete bleef.

 

V. Werd u nooit gezegd dat gij uw dienst beter had kunnen verrichten?
A. Zoo lang ik in dienst geweest ben, heb ik nooit te klagen gehad over den dienst; men vindt toch overal wat. Maar nu met Nieuwjaar de directeur den dienst ging verzwaren, en dat bij die zware kou, heb ik 2 a 3 malen geklaagd, en als men dan als een hond bij de deur weggezonden wordt, dan wordt men daar wel eens lastig over. De eerste maal, toen ik bij den directeur kwam, nadat wij 3 dagen dien zwaren dienst gehad hadden, zeide ik: "als ik zóó moet rijden, kan ik het niet volhouden," en toen antwoordde hij : "dan ga jij maar naar den bliksem!"

 

V. Heeft hij die uitdrukking gebruikt?
A. Ja, zoo waar als ik hier zit. Hij sloeg de deur toe en ging weg. Ik zeide nog tegen den boekhouder: "nu weet ik nog niets"; en deze antwoordde: "ik ook niet."

Met Oudejaarsnacht boden wij aan om met Nieuwjaar weer geregeld den dienst te beginnen op de oude voorwaarden, als de directeur zijne toestemming gaf. Weigerde hij, dan zouden wij den dienst staken. Het antwoord luidde dat, als wij dat durfden wagen, wij maar moesten wegblijven; en de deur ging wéér toe.

 

V. Uw ontslag is u niet gegeven?
A. Neen, dat heb ik niet gekregen, ofschoon ik er twee keer om gevraagd heb, o. a. aan den presidentcommissaris van Roijen, maar deze antwoordde: "het gaat mij niet aan; de directeur stelt aan en ontslaat; daarnaar hebt gij u te voegen…."

(...)

 

 

Directeur Ritsema bijt van zicht af

Twee keer komen ex-machinisten van de tram Oldambt-Pekela aan het woord over de werkomstandigheden, waarover ze in 1891 worden ondervraagd door leden van de parlementaire enquête commissie.

Tot slot krijgt de 39 jarige directeur van de maatschappij, Jan Ritsema bij de commissie de gelegenheid zijn visie te geven.

 

Vraag:.
Wij hebben, speciaal van conducteurs, klachten gehoord over de slechte inrichting der wagens, ten gevolge waarvan zij blootgesteld zijn aan tocht, en in zoodanige mate dat zij, die 2 jaar in dienst zijn, daarvan reeds nadeelige gevolgen ondervinden. Hebt gij klachten ontvangen?
A. Neen. Ik geloof wel dat het er koud en tochtig is, maar dat het bepaald nadeelig is voor de gezondheid, geloof ik niet, want ons personeel is nooit ziek.

 

V. Zij zeggen toch dat zij zeer licht rheumatisch worden door de slechte inrichting van de wagens.
A. Dat geloof ik niet. De conducteurs zijn al jaren bij ons in dienst.

 

V. Is er nooit een verzoek van de conducteurs tot u gekomen om daarin verbetering te brengen?
A. Ik kan het mij niet herinneren. Dat zou trouwens ook moeilijk gaan.

 

V. De machinisten zijn goed beschut, niet waar?
A. Ja, sedert twee jaren.

 

V. Maar men heeft ons gezegd dat de machines dikwijls defect zijn en daardoor déraillementen veroorzaken. Is dat zoo?
A. Neen, wanneer er iets aan hapert, is het hunne eigen schuld.

 

V. Voor hen bestaat toch eene gewichtige reden om te zorgen dat hunne machines in orde zijn, want anders krijgen zij boete, niet waar?
A. Ja.

 

V. Maar het is toch niet aan te nemen dat juist op uwe lijn de machinisten zoo nalatig zouden zijn in de zorg voor hunne machines?
A. Bij ons niet meer dan bij anderen; dezen zullen er ook wel last mede hebben.

 

V. Doch de beambten uwer maatschappij hebben daarover sterker geklaagd dan die van andere maatschappijen.
A. Dan hebben zij onwaarheid gesproken.

 

V. Gij kunt er voor instaan dat het materieel goed is, niet waar?
A. In den regel wel; wanneer zij het goed verzorgen zullen zij geen last hebbon.

 

V. Maar ook wanneer de machinisten volgens uwe verklaring een zeer drukken dienst hebben — om niet eens te spreken van overmatigen arbeid — is het toch niet van hen te vergen, dat zij hun materieel nog goed onderhouden en repareeren, niet waar?
A. Neen, maar wanneer er bij voorbeeld iets losraakt, kunnen zij het aanzetten.

 

V. Gij rijdt met stokers op uwe machines?
A. Ja.

 

V. Zonder stoker zou het niet best gaan?
A. Neen.

 

V. Zij zijn nog zeer jong, niet waar?
A. Ja.

 

V. Het zijn kinderen van 12—14 jaar, niet waar?
A. Zestien jaar doorgaans.

 

V. Hebt gij ze nooit beneden 16 jaar?
A. Dat weet ik niet zeker.

 

V. Stelt gij daarnaar geen onderzoek in?
A. Neen.

 

V. Gij neemt hen aan zonder naar den leeftijd te vragen, niet waar?
A. Die wordt wel gevraagd, maar men houdt er zich niet veel aan.

 

V. Gij verlangt dus geen bepaald bewijs dat zij hun zeventiende jaar zijn ingetreden?
A. Neen.

 

V. En hun dienst is geregeld als die der machinisten?
A. Ja.

 

V. Voor hen komt het dus herhaaldelijk voor dat zij ook langer dan 11 uren werken, niet waar?
A. Ja, dat kan wel gebeuren.

 

V. Het is reeds gebeurd. Dus, waar wij uit den ons, door u overgelegden staat opmaken dat een machinist langer dan 11 uren werkt, blijkt het tevens dat zoo'n jongen hetzelfde aantal uren werkt, niet waar?
A. Ja.

 

V. Zij ontvangen f 2 per week loon?
A. Ja.

 

V. Daarvan gaat nog boete af?
A. Ja, maar dat komt zeer zelden voor.

 

V. Maar zij staan er aan bloot?
A. Ja.

 

V. Het komt nooit voor dat zoo'n kind tusschenbeide zoo vermoeid is, dat hij zijn werk niet doen kan en uit medelijden door den machinist naar huis wordt gezonden?
A. Neen.

 

V. Hebt gij nooit een machinist zonder stoker zien rijden?
A; Ja wel.

 

V. Hebt gij dan nooit gevraagd, waar de stoker was?
A. Ja, maar de jongen kan om de eene of andere reden thuis gebleven zijn zonder moê te wezen.

 

V. Als een jongen thuis blijft, zelfs een geheelen dag, krijgt hij dan toch zijn weekloon?
A. Ja, wanneer hij eene goede reden voor zij n thuisblijven opgeeft.

 

V. Is dat wel eens voorgekomen?
A. Ja.

 

V. Hebt gij na de laatste werkstaking moeite gehad om andere machinisten in dienst te krijgen?
A. Neen.

 

V. Vraagt gij of ze bekwaam zijn voor hun werk?
A. Ja, als zij dat niet zijn, neem ik ze niet in dienst.

 

V. Op welke wijze stelt gij een onderzoek naar hunne bekwaamheid in?
A. Door hen practisch dienst te laten doen onder den werkmeester of een ander bekwaam beambte van de werkplaats.

 

V. Neemt gij ze aan na eenigen tijd van proef?
A. Ja.

 

V. En na het rapport van uw werkmeester geeft gij ze eene vaste aanstelling?
A. Ja.

 

V. Maar eene eigenlijke vaste aanstelling bestaat bij u niet?
A. Neen, dat niet, het gaat bij mondelinge overeenkomst.

 

V. Zoodat gij ze altijd dadelijk kunt wegzenden?
A. Ja.

 

V. Moeten de machinisten niet een zekeren leeftijd hebben bereikt?
A. Ja, volgens de wet, 20 of 21 jaar.

 

V. Volgens welke wet?
A. Dat weet ik niet, maar voor een paar jaren hebben wij een procesverbaal gekregen omdat een machinist beneden de 20 of 21 was.

 

V. Is wel eens tot een machinist gezegd dat hij moest opgeven 21 jaar te zijn?
A. Neen.

 

V. De conducteurs moeten dikwijls, terwy1 de tram in volle vaart is, den wagon verlaten en er ook weer opkomen. Is daaraan geen aanmerkelijk gevaar verbonden?
A. Oppervlakkig zou men zeggen, ja, maar zoolang ik bij de maatschappij ben, heeft niemand daardoor nog een ongeluk gekregen.

 

V. Zou het niet mogelijk zijn daarin verbetering aan te brengen, of zou men anders telkens te laat aankomen en dus de dienst niet behoorlijk kunnen gaan?
A. Zij kunnen er zelf veel aan toedoen; als zij bij de rustpunten overgaan en de passagiers eerst in het eene en daarna in het andere rijtuig plaatsen, is het gevaar niet groot.

 

V. Gij erkent toch dat er gevaar aan verbonden is?
A. Jawel.

 

V. Zijn er nooit ongelukken door veroorzaakt?
A. Neen.

 

V. Hebben tijdens uw directeurschap geen leden van het personeel lichamelijk letsel bekomen?
A. Op die wijze niet.

 

V. Op andere wijze wèl?
A. Bij het aankoppelen van de wagens heeft er zich, geloof ik, wel eens een bezeerd.

 

V. Dat zijn dus heel zeldzame gevallen, die u niet eens helder voor den geest staan?
A. Zeker weet ik het niet.

 

V. Bestaat er eene regeling omtrent hetgeen gebeurt, wanneer iemand gewond wordt in en door den dienst? Betaalt gij dan het loon uit, of geeft gij hem verpleging?
A. Dan ontvangt hij zijn weekloon.

 

V. Ook in geval van ziekte?
A. Ja, ook.

 

V. Daaromtrent bestaat echter geene regeling; dat hangt geheel af van uwe beschikking?
A. Jawel.

 

V. Gij doet dit uit menschlievendheid in het belang van de menschen en hunne gezinnen?
A. Ja, eene bepaalde verplichting daartoe bestaat er niet.

 

V. Hebben in tijden van groote drukte de menschen eenige meerdere verdienste?
A. Dat is niet voorgeschreven.

 

V. Hangt dat geheel af van uw eigen inzicht?
A. Ja.

 

V. Krijgt het personeel nog al dikwijls vergoeding voor over- en nachtwerk?
A. Het treinpersoneel niet; maar daar is ook geen over- of nachtwerk.

 

V. Het komt toch voor?
A. Neen.

 

V. Tot straf wordt 's nachts wel in de werkplaatsen gewerkt, maar daarvoor wordt dan geen vergoeding gegeven?
A. Natuurlijk niet.

 

V. Wanneer er zooveel drukte is, dat de maatschappij ook meer verdient, heeft het personeel daarvan dan nooit eenig voordeel?
A. Zoo lang de maatschappij bestaat, is het nooit zoo druk geweest, als in de laatste tijden. De maatschappij heeft tengevolge daarvan geen groot voordeel, maar integendeel groote schade geleden.

 

V. Daar komt voor de machinisten en conducteurs nog bij dat, hoe meer zij rijden, hoe meer gelegenheid er voor hen is om verzuim te plegen. Wanneer zij bovendien iederen dag, zonder ooit den voor iedereen zoo onmisbaren rustdag te hebben, moeten rijden, dan bestaat er voor hen te meer aanleiding om wegens te groote inspanning afkeerig van werken en onwillig te worden.
A. Zoo lang ik bij de maatschappij ben, is er door niemand ooit onwilligheid betoond.

 

V. Behalve bij de werkstaking.
A. Dat betrof maar 3 kerels; en ik geloof dat zij, desverlangd, op een drafje weêr zouden terug komen.

 

V. Integendeel is ons ten stelligste verklaard dat zij hun tegenwoordigen toestand verre boven den vroegeren verkiezen; en gij zult wel weten dat het den menschen eigen is om het doorgestane leed spoedig te vergeten en juist alle lasten en moeiten van den tegenwoordigen tijd het zwaarst te tellen. Hierover zijn allen echter eenstemmig en stellig geweest in hunne verklaringen, dat zij het als een geluk beschouwden eene andere betrekking te hebben kunnen vinden.


De heer Jansen: Gij hebt medegedeeld dat als de machine onderweg stil stond, de machinist er niets aan te verrichten had.
A. Neen, niets anders dan schroeven aandraaien en dergelijke dingen meer.

 

V. Welke tijd is er gelaten om de machine te onderhouden?
A. Iederen vierden dag staat de machine koud en dan komt er een machinist om haar na te zien.

 

V. Dus er wordt toezicht gehouden dat het werk behoorlijk verricht wordt. Men moet dan aannemen, dat de machine goed is als zij de werkplaats verlaat. Wanneer er nu toch iets aan zulk eene machine mankeert, dan wordt den machinist als straf opgelegd, die machine des nachts te verbeteren?
A. Ja.

 

V. Wanneer de machinisten de machine ook nog onderweg moeten nazien en in orde houden, om gebreken te voorkomen, dan hebben zij eigenlijk nooit rust, van dat zij des morgens op de machine komen totdat zij er des avonds weder afstappen?
A. Als zij de machine geregeld nazien, hebben zij zeer weinig te doen.

 

V. Dat is zeer betrekkelijk; ik leid hieruit af dat zij steeds in functie zijn.
A. Dit is eene zeer verkeerde afleiding. Wij hebben twee machines in dienst, met drie machinisten, die op één dag dienst doen. Wanneer een machinist binnen komt, wordt hij dadelijk door een ander vervangen; hij kan dus naar huis gaan, want er is geene machine meer.

 

V. Wanneer die beide machines altijd in dienst zijn, dan wordt het toch zeer lastig om ze behoorlijk na te zien. Ik vind dit eene groote verzwaring van de verplichtingen van den machinist.
A. Iederen vierden dag staat de machine stil en wordt dan nagezien.

 

V. Als er eene machine stil staat, hoe wordt dan de dienst dien vierden dag onderhouden? A. De maatschappij heeft zes machines. De dienst op Stadskanaal wordt gereden met 2 machines en 3 machinisten en de dienst op Finsterwolde met 1 machine en 2 machinisten. V. Voor elk wegvak is dus eene reserve-machine?
A. Ja.

 

V. Kan de dienst met ééne machine verricht worden?
A. Neen, er moet eene over zijn, anders zou het niet gaan.

 

V. Gij zegt dat de nachtdienst voor straf opgelegd wordt en dat daarvoor geene betaling wordt opgelegd; dit is bijgevolg een voordeel voor de maatschappij?
A. Neen, want die nachtdienst is het gevolg van een verzuim.

 

V. Wanneer men te laat komt, dan is dit feit te constateeren, maar het al of niet goedkeuren eener machine hangt geheel van eene persoonlijke appreciatie af. Wanneer de machinisten eene machine des nachts moeten nazien, dan krijgen zij geen betaling. Vindt gij het nu niet eene zeer zware straf, wanneer aan die menschen opgelegd wordt om na den reeds zwaren dagdienst, zonder betaling, nog eens den nacht in dienst der maatschappij door te brengen? Mij komt het eene dubbel zware straf voor.
A. Die straf is niet te zwaar, want zij is het gevolg van eigen verzuim, dat de menschen kunnen voorkomen.

 

V. Maar zij hangt geheel af van de appreciatie van hem, die toezicht heeft. Immers bij machines, die zooveel dienst moeten doen als deze tramway-locomotieven, moeten steeds en voortdurend gebreken voorkomen. Vindt gij het nu niet een te zware straf voor de machinisten, vooral waar die willekeurig kan worden opgelegd?
A. Neen; zij moeten dan maar hunne verplichtingen nakomen.
De heer van Wijck :
Gij hebt erkend dat het opleggen van boeten een geheel willekeurige maatregel uwerzijds is. Nu is ons verklaard dat het minimum der opgelegde boeten f 1 is en zij dikwijls, zelfs voor kleinere verzuimen, loopen tot f 2.50. Vindt gij nu boeten van f 1 tot f 2.50 voor menschen met een wekelijksch inkomen van 8, 10 en 11 gulden niet bijzonder zwaar?
A. Ja wel, maar dat komt niet dikwijls voor.

 

V. Worden niet dikwijls boeten door u opgelegd'?
A. Neen.

 

V. Hier is het tegendeel verklaard. Men zeide ons dat boeten werden opgelegd voor het minste vergrijp.
A. Dat is dan niet juist. Wanneer gij er prijs op stelt, wil ik u de opgaaf van de in het laatste jaar geheven boeten wel zenden; ik heb haar niet bij mij.

 

De voorzitter: Wij zullen gaarne die opgave ontvangen. 
De heer van Wijck: Waar blijven de opgelegde boeten?

A. In de kas van de maatschappij.


V. Gewoonlijk is het gebruik dat de boeten besteed worden ten behoeve van het personeel; maar wanneer bij u een werkman beboet wordt, vloeit de boete als eene soort van voordeel in de kas der maatschappij. Vindt gij dat niet eene zeer irrationeele wijze van handelen? 

A. Wanneer de boeten tot het personeel terugkeeren, dan heeft het opleggen ervan geen zin.


V. Het is bij andere maatschappijen veelal het gebruik om de boeten in een zieken- of ondersteuningsfonds te storten.

A. Wanneer iets dergelijks bij ons bestond, zou dat misschien ook wel gebeuren, maar wij hebben niets van dien aard.


V. Gij meent dus ook dat uwe wijze van handelen niet goed is?

A. Ik kan toestemmen dat zij niet precies juist is, maar een voordeel voor de maatschappij is het opleggen van boeten niet; zij worden slechts opgelegd, wanneer de maatschappij al schade heeft geleden.

 

De voorzitter: Voor zoover de boete vergoeding van door de maatschappij geleden schade is, is het eene andere zaak, maar voor zoover het eene soort van strafrechtspleging is, zult gij moeten toestemmen dat het eene zonderlinge rechtspleging is, zonder bepalingen waarnaar zij geschiedt, zonder vastgestelde straffen, zonder eenigen vorm van rechtspleging en uitgeoefend ten voordeele van de maatschappij, van haar dus, die zelve rechter is. Misschien zullen wij nog aanleiding vinden, hetzij nu, hetzij later, u nader te hooren over de kwestie van den diensttijd. Hebt gij ons nog eenige inlichtingen te geven?

A. Ja, mijnheer de voorzitter. Ik heb onzen gedelegeerden-commissaris, jhr. Hora Siccama, gevraagd of hij iets op te merken had. Ik heb toen het volgend telegram ontvangen: Directeur stoomtram Winschoten. Ons streven is gericht op humane behandeling van het personeel, door hetzelve, tot zijne eigen schade, niet steeds gewaardeerd. Loonen zijn evenredig aan aard der diensten, aan behoeften ten plattenlande, minstens gelijk aan die der lagere rijks- en gemeentelijke ambtenaren, minstens in accoord met der onderneming draagkracht. Rijk, provinciën of gemeenten behoorden zwakke, maar aan werkelijke behoeften tegemoet komende maatschappijen te subsidiëeren, niet aan haar lot over te laten, nog minder te plukken. Tracht houding gemeente-besturen te kenschetsen. Werktijd is doorgaans matig gesteld, exceptioneele toestanden vorderen buitengewone inspanning. Maatschappij kan premiën-verzekering personeel niet bekostigen. Kapitaal verzekering werkt slecht, getuige wed. Strijker. Geen bezwaar tegen overhandiging dezer depêche. Neem gegevens mede. Gedelegeerd commissaris, Hora Siccama.

 

De heer van Wijck: Er staat in dat telegram: Gemeenten behoorden zwakke, maar aan werkelijke behoeften tegemoetkomende maatschappijen te subsidieeren, niet aan haar lot over te laten, nog minder te plukken… Is nu de bedoeling van deze woorden om aan te duiden, dat wanneer de maatschappij niet werd tegengewerkt door de gemeente-besturen, zij meer zou verdienen en ook meer voor haar personeel zou kunnen doen?
A. Juist.

 

De heer Jansen:
Wordt de maatschappij op zeer bijzondere wijze tegengewerkt door de gemeentebesturen?
A. Zeker, door zeer zware concessievoorwaarden en door de verplichting tot onderhoud van bruggen en straatwegen.

 

V. Wordt haar ook het onderhoud, bij voorbeeld van eene brug opgelegd, waarbij de maatschappij geen belang heeft?
A. Ja.


En hiermee beëindigen we de discussie over de arbeidsomstandigheden van de tram Oldambt-Pekela.

 

Noten, bronnen en referenties:

Noten, bronnen en referenties:

Tekst en foto's:
Jan P. Koers, Scheemda, 7 maart 2018, 9 maart 2018, 11 maart 2018.

 

 


Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl. Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen. Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen......... geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres (zie rode balk boven). Wij hebben ons uiterste best gedaan om de auteurs van teksten/citaten en copyrightbepalingen van afbeeldingen te achterhalen. Mocht je rechthebbende zijn en hierover vragen of opmerkingen hebben, neem dan contact op via e-mail. Lees ook de 'Disclaimer' en 'Privacy' voor méér informatie en laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek, dan weet ik waarvoor ik het doe.

Hoogeveen, 25 maart 2023.
Tekst en foto's: Jan P. Koers, Scheemda.
Samenstelling: © Harm Hillinga.
Klik hier om naar het menu ARTIKELS te gaan.
Klik hier om terug te gaan naar de HOMEPAGE.
Top